technische artikelen

Een hoop vonken, maar weinig vuur!

Een Peugeot 3008 met bouwjaar 2009 stond bij een garagebedrijf en dit garagebedrijf kreeg het niet voor elkaar de auto weer te laten starten. Het bedrijf besloot om de auto uit te besteden aan een ander garagebedrijf voor een grondige diagnose. Dubbel pech want tijdens het diagnoseproces deed zich het ongelukkige toeval voor dat de Body Systems Interface (BSI) ermee ophield.

Om de nieuwe o.a. een BSI te programmeren, werd de hulp ingeschakeld van de helpdesk van GMTO. De auto is naar de werkplaats van GMTO gekomen. Daar werd de BSI-programmering uitgevoerd via Pass Thru.

  • Uitvoeren telecodering
  • Beveiligingscode erin zetten.
  • Programmeren sleutels.

Na deze stappen draaide de auto weer normaal op contact en de startmotor werkte zoals het hoort. Maar er was een groot probleem: de motor wilde nog steeds niet aanslaan.

De auto bleef bij GMTO voor verdere diagnose. Het eerste opvallende punt was dat er geen foutcodes werden weergegeven, ondanks het feit dat de motor niet wilde starten volgens het motormanagementsysteem. Met andere woorden, er was een aanhoudend probleem, maar de Electronic Control Unit (ECU) leek dat niet te detecteren. Dit betekende dat er geen duidelijke aanwijzingen was om het probleem te lokaliseren. Daarom begonnen we met het controleren van enkele fundamentele zaken, zoals toerentalinvoer en ontstekinginjectie, wat essentieel is voor een motor om te starten en te draaien.

Meten met de GMTO Scope

Allereerst voerden we een gecombineerde meting van alle toerentalsensoren uit met een GMTO scope. Op deze manier konden we snel vaststellen of alle benodigde signalen aanwezig waren en aan de vereiste criteria voldeden, en of de timing correct was. Dankzij de ATIS-software die een voorbeeldsignaal bood voor deze motor, stelden we vast dat alles in orde was. Deze inzichten waren cruciaal omdat deze inputs uiteindelijk de ontsteking en injectie aanstuurden.

Meeting met GMTO scope

Meeting met GMTO scope

Over het algemeen leken alle signalen goed te zijn. Het belangrijkste aandachtspunt was echter de voeding. Omdat zowel de ontsteking als de injectie massaschakeling gebruikten, konden we de massaschakeling controleren in het stuurcircuit. Maar de voeding werd alleen belast tijdens het aansturen, wat betekende dat we met een multimeter niet de voeding van ontsteking, injectie of andere snel schakelende massaschakelsignalen konden meten. De voeding werd zo kort belast dat zelfs als deze gedurende 3 milliseconden zou wegvallen, een multimeter dit niet zou opmerken of een gemiddelde spanning van bijvoorbeeld 14,4 Volt zou laten zien als 13,5 Volt. Dit maakte het diagnosticeren erg moeilijk. Daarom gebruiken we altijd een scope om dit te meten.

Nog meer metingen..!

Bij het meten van de ontsteking en injectie gingen we verder in op alle details. De sturing, voeding en massa leken allemaal in orde, maar er viel iets op bij de ontsteking. Kort gezegd was er geen uitslingering van restenergie aan het einde van het signaal.

Om dit in gewone taal uit te leggen:

  • De schakeling naar massa: De spanning die meetbaar was aan de massa-zijde van de bobine, die aanvankelijk door de bobine liep, werd nu naar massa getrokken. Als deze verbinding erg goed was, zou de lijn nu bijna nul zijn. Als er enige overgangsweerstand in het massacircuit was, zou de massalijn op punt 2 omhoogkomen.
  • De massasturing: Dit was de tijd die de bobine nodig had om op te laden, zodat deze later bij uitschakeling een hoge inductiespanning kon afgeven vanuit de secundaire spoel.
  • Uitschakeling: Het einde van de oplaadtijd. De vrijgekomen energie was nodig om de lucht tussen de bougie-elektroden geïoniseerd (dat wil zeggen, geleidend) te maken. Dit resulteerde in een ionisatiepiek bij 3. De breedte van deze piek in de oscilloscoopmeting hing af van factoren zoals de compressie-einddruk bij volgas of de elektrodeafstand. Een bredere piek duidde op een langere ionisatietijd.

Zodra de verbinding was gemaakt, volgde de vonklijn. Het was van belang om deze nauwkeurig te beoordelen, aangezien hieruit verschillende aspecten in de verbrandingsruimte konden worden afgeleid, zoals een slechte mengselvorming, koolafzetting op de bougie en andere factoren die de vonk konden verstoren. In dit geval werd de vonk niet verstoord, maar we merkten dat aan het einde van het signaal de slinger van resterende vonkenergie ontbrak. Dit was opmerkelijk en vereiste nader onderzoek.

Conclusie

We besloten een bougie (die doorweekt was) te demonteren en de motor te starten met de bougie tegen massa aangesloten, de “ouderwetse” methode. Opvallend genoeg zagen we geen vonk op de bougie, maar wel een vonklijn in de scopemeting. Dit leek misschien onmogelijk, maar dat was het niet. De vonk bleek vermoedelijk in de bobine plaats te vinden. We testten ook de andere bobines en vonden hetzelfde probleem. Hoewel we steeds meer verbaasd raakten, waren de metingen en bevindingen duidelijk. We vervingen alle vier de bobines en alle vier de bougies, en raad eens? De motor startte en liep zoals het hoorde!

De conclusie

0 Comments

Submit a Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

technische artikelenEen hoop vonken, maar weinig vuur!